Bomen
Bomen zijn de oudste en grootste dingen, die er op aarde leven.
De reuzen-sequoia’s in Californië zijn drie- en vierduizend jaar oud.
De Douglas-sparren leven en groeien nu nog en deden dat al toen Columbus Amerika ontdekte.
Een tijd geleden werd een nog oudere boom ontdekt. Het is de aristataden die gevonden werd in de White Mountains in Californië, 3000 meter boven de zeespiegel. De geleerden geloven, dat deze boom meer dan 4.000 jaar oud is.
De Pinus aristata noemt in het Nederlands borstelkegelden zou dus 4900 jaar oud zijn en komt uit Arizona en is de oudste en dikste den.
Bomen zijn bloeiende planten. Ze hebben allen bloemen en vruchten in allerlei soort.
De vrucht bevat het zaad van de boom. Die vrucht kun je echter niet altijd eten. De vrucht kan een heerlijke appel zijn, een peer of een pruim.
Maar het kan ook een dennenappel zijn, een walnoot, een bes of een boon.
Er zijn twee grote groepen van bomen.
De Coniferen zijn de naaldbomen, waarvan de vruchten kegelvormig zijn.
Dennen, sparren, pijnbomen en taxus zijn coniferen.
Ze zijn altijd groen, omdat ze nooit al hun naalden tegelijkertijd verliezen.
De oude vallen af in de lente en de nieuwe groeien tegelijkertijd aan en nemen hun plaats in.
De andere groep bomen wordt loofbomen genoemd. Dit zijn de bomen, die in de winter al hun bladeren verliezen en in de lente nieuwe krijgen.
Eiken, esdoorns, olmen en berken zijn enkele van de meest bekende, evenals de noten- en vruchtbomen, die ons voedsel verschaffen.
De appel-, peren- en pruimenbomen verliezen hun bladeren in de herfst.
In de lente verschijnen nieuwe groene bladeren. Deze bomen hebben in de lente ook prachtige bloesems, die in de nazomer of de herfst in vruchten veranderen.
Citrusbomen dragen sinaasappels, citroenen en pompelmoezen.
Ze hebben het drukker dan de meeste vruchtbomen, want ze hebben tegelijkertijd bladeren, bloesems en vruchten. Wanneer een sinaasappelboom in de zomermaanden bloeit, komen er groene sinaasappels aan, die eerst in de volgende lente rijp genoeg zijn om geplukt te worden.
Bomen geven ons nog andere dingen behalve noten en vruchten, die we kunnen eten.
Schaduw bijvoorbeeld, in de zomer en bij warme dagen kan dat zeer aangenaam zijn en goedkoper dan airco.
Papier wordt ook van hout gemaakt, dit wordt tegenwoordig wel veel gerecycleerd van al bestaand papier.
Koffie en cacao zijn afkomstig van de zaden van tropische bomen.
Zoete esdoornsiroop wordt gemaakt van het sap van de esdoorn.
De rubber voor banden is afkomstig van de rubberboom.
Natuurlijk komt al ons timmerhout van de bomen.
Spijtig genoeg worden er tegenwoordig meer bomen gekapt dan dat er nieuwe bij geplant worden en voordat een kleine boom een volwassen grote boom wordt duurt dit vele tientallen jaren.
Bomen zijn gezichtsbepalend in het landschap.
En niet alleen vanwege hun schoonheid, ze markeren de seizoenen, geven schaal en diepte aan een landschap en geven een gevoel van duurzaamheid.
Bomen spelen tevens een belangrijke rol bij het in stand houden en beschermen van onze leefomgeving: ze voorkomen erosie, maken deel uit van het ecologische systeem, waardoor water, zuurstof en koolstofdioxide steeds opnieuw in de atmosfeer terecht komen en voorzien vele andere organismes van onderdak en voedsel.
Er zijn ongeveer 250 inheemse boomsoorten in Europa.
Een groot aantal hiervan is zeldzaam.
Inheemse boomsoorten dragen bij aan het in stand houden van de grote verscheidenheid aan flora en fauna, door hun voedsel en onderdak te bieden.
Als het om aantallen gaat is er geen enkele boom in Europa die de zomereik kan evenaren.
Van de uitgestrekte oerbossen die ooit grote delen van Europa bedekten zijn nog maar enkele stukken over, zoals het Bialowieza – woud in Polen.
De meeste bossen zijn gekapt en opnieuw aangeplant.
Ongeveer 6000 jaar geleden is men ermee begonnen om bossen te ruimen om plaats te maken voor landbouwgrond, hetgeen een enorme invloed heeft gehad op het milieu.
Tegenwoordig worden grote stukken land door middel van herbebossingsprogramma’s opnieuw in bossen veranderd.
Er worden echter geen inheemse, maar uitheemse soorten gebruikt die meer timmerhout opleveren, onderandere Canada populieren.
Gedurende de 20ste. eeuw nam het beheer van bossen op veel plaatsen af, de hernieuwde interesse in de afgelopen 25jaar is dan ook grotendeels te danken aan natuurbeschermers.
Zij realiseerden zich dat de traditionele manier van bosbeheer zorgt voor een mengeling van bomen van allerlei grootte en ouderdom die de juiste condities scheppen voor dieren, vogels, insecten, planten en schimmels om te kunnen overleven.
Veel bomen bereiken nooit hun maximum hoogte, omdat hier een lange tijd overheen gaat en door menselijke praktijken als het knotten of het tot de stronk toe afkappen van de bomen.
Een boom wordt gedefinieerd als een houtachtige overblijvende plant met hoofdstam van gewoonlijk 6 meter hoog of langer en, meestal een duidelijke kroon.
Hoe herkennen we nu onze belangrijkste boomsoorten?
Er zijn twee grote groepen in onze boomsoorten en deze zijn,
De naaldbomen en de loofbomen.
De naaldbomen kunnen we herkennen aan zijn naalden, denk maar aan onze kerstboom.
Zo is de wetenschappelijke naam van de Grove den de Pinus sylvestris en de Zwarte den de Pinus nigra.
Er zijn echter twee variëteiten van de Zwarte den: één uit Corsica en de ander uit de Pyreneeën.
Ze worden beschreven als de Pinus nigra var. Pyrenaica en de Pinus nigra var. maritima.
Menselijk ingrijpen heeft één en ander verder bemoeilijkt door soorten onderling te kruisen.
Het kweken van hybriden bemoeilijkt een juiste determinatie. Hybriden kunnen voortgekomen zijn uit het kruisen van soorten of tussen variëteiten van dezelfde soort.
Een hybride boom kan zowel op een van de originele ouders lijken als onherkenbaar zijn.
Bij de loofbomen is het wel wat moeilijker en hebben we meer soorten.
We kunnen deze herkennen met behulp van zijn blad, schors en of vrucht.
Hoe kunnen we nu weten hoe oud een boom eigenlijk is; door de stam door te zagen en de jaarringen te tellen, want een volwassen boom groeit in omtrek tot 2,5cm per jaar.
Misschien is het beter de boom niet door te zagen, maar de omtrek van de stam van de boom op 1m30 hoogte te meten en deze waarde te delen door het getal 2,5.
Het determineren van bomen.
Bomen zijn soms wat moeilijker om te herkennen, omdat, in tegenstelling tot kruidachtige planten, bepaalde delen van de boom vaak buiten ons bereik liggen.
Het herkennen van een soort kunnen we al eventueel afleiden door de vorm van de boom.
De bladeren, bloemen en schors kunnen we allemaal gebruiken voor onze determinatie of om op naam te brengen.
In een bos is het soms moeilijk om de vorm duidelijk te zien, dan stel ik voor van eens naar de bladeren te kijken en misschien de schors kan ook een aandachtspunt zijn.
In de winter zijn er natuurlijk geen bladeren meer aan de takken.
Maar de grootte, vorm en structuur van de gevallen bladeren zijn zeker een belangrijk hulpmiddel om de boom een juiste naam te geven.
De schors.
Dit is de buitenste beschermlaag rond de stam en de takken.
We kunnen zowel een dunne als een gladde schors hebben of een ruwe en kurkachtige schors.
Doordat de boom groeit splijt de schors, waardoor ze barst en afbladdert, maar er wordt steeds nieuwe schors aangemaakt.
Om de boom op naam te brengen kunnen we eveneens ook rekening houden met de vorm van de barsten, de kleur van de schors of de kale plekken.
Takken en twijgen.
Deze takken en twijgen vinden we terug in de kroon van de boom.
De vorm van hoe de takken groeien varieert naargelang de verschillende soorten bomen. Die vorm kan ook anders zijn binnen een zelfde soort, dit dan door de leeftijd van de boom.
Jonge bomen zijn bijvoorbeeld kegelvormig, maar oudere bomen krijgen dan een bredere, afgeplatte kroon.
Bladeren.
De meeste bomen hebben bladeren met een verspreide bladstand, bij sommige staan de bladeren in overstaande paren of in kransvorm.
De bladeren kunnen samengesteld zijn uit een aantal kleinere blaadjes.
Bladeren kunnen een gave rand hebben of op verschillende manieren getand zijn. Ze kunnen ook verschillen in kleur, textuur en mate van behaardheid. Meestal zijn ze aan de onderkant lichter van kleur en meer behaard.
Loofbomen verliezen ieder jaar hun blad. In Europa gebeurd dit in de herfst, als de vallende bladeren een prachtige hoeveelheid kleuren tonen.
In de lente verschijnen de nieuwe bladeren.
Groenblijvende bomen verliezen ook hun bladeren, maar minder vlug dan loofbomen. Door de nieuwe aanmaak van nieuw blad hebben zij altijd een volle kroon.
Bloemen.
Bomen hebben bloemen. In het gematigde Europa, waar insecten een belangrijke rol spelen bij de bestuiving, zijn de bloemen echter kleiner en minder opvallend dan de bloemen in de tropen en subtropen, waar vogels en dieren die in de bomen klimmen bij de bestuiving betrokken zijn.
De bloem kan enkel zijn of dubbel en heeft vele vormen, zoals de katjes van de hazelaar en de erwtenbloesem van acacia’s (vlinderbloemige).
Bloemen bestaan uit kelk en kroonbladen, meeldraden en vruchtbeginsels.
Het aantal, de grootte en de kleur van de kelk en kroonbladen geven veel informatie om de bloem te kunnen op naam brengen. De meeldraden zijn het mannelijke deel van de bloem, stamper en het vruchtbeginsel het vrouwelijke deel.
Bloemen kunnen mannelijk, vrouwelijk of beide zijn ( hermafrodiet).
Fruit.
Er zijn twee grote verschillen te vinden bij het fruit van bomen namelijk vlezig en sappig en droog.
Bij de vlezige en sappige fruitsoorten behoren alle bessen en besachtige vruchten en stevig fruit, zoals appels. Tot de droge vruchten behoren peulen, zaaddozen en noten.
Kegels.
Coniferen hebben mannelijke en vrouwelijke kegels in plaats van bloemen en fruit.
Mannelijke kegels zijn geel wanneer ze stuifmeel verspreiden, maar het zijn de grote, vrouwelijke kegels die het meest opvallend zijn.
Gewoonlijk houtachtig van structuur wanneer ze rijp zijn, kunnen ze ook vlezig en besachtig zijn, zoals bij de jeneverbes.
Soorten van inheemse bomen met wat uitleg.
1- Zomer eik:
Hoogte, tussen 15 en 45m, bladverliezend, jonge bomen hebben een kegelvormige kroon, die breed uitloopt als de boom de ruimte heeft.
Volwassen bomen zijn enorm en domineren het landschap.
Alleenstaande bomen kunnen meer dan 1000 jaar oud worden.
Grijsgroene schors aanvankelijk glad, later gegroefd.
De zomer eik heeft een asymmetrisch blad.
Bladeren 4 – 12 cm lang, met 4 – 6 lobben. Kort gesteeld, zomer eik (zittend blad.) De eindknoppen staan in groep, dit is alleen bij eik en af en toe bij zoete kers.
Bloeit laat in het voorjaar: mannelijke bloemen hangen in lange katjes; vrouwelijke bloemen minder opvallend.
Eikels met lange steeltjes, in clusters van 1-4 bij één.
Veelvoorkomend in heel Europa. Groeit in bossen, hagen en open parklandschappen.
Inheemse eik is duurzaam hout.
Hout werd gebruikt voor de bouw en in de scheepsbouw.
2- Winter eik:
Hoogte, tussen tussen 20 en 40m, bladverliezend. Winter eik is zeldzamer.
De twee soorten kruisen makkelijk.
Grijsbruine schors, aanvankelijk glad, later verticaal gegroefd.
Wintereik heeft een symmetrisch blad dus als je een blad in de lengte in twee plooit dan vallen de golvingen op elkaar. Linker en rechter kant van het blad is gelijk.
Bladeren gelobd, 8 – 14 cm lang. Langer steeltje.
Bloeit laat in het voorjaar: vrouwelijke bloemen in groepjes van 2 – 6 aan de uiteinden van de scheuten van het onderhavige seizoen, mannelijke bloemen aan die van het voorgaande jaar, 5 – 8 cm lang.
Deze heeft meer eikels en zittende eikels zonder steeltjes.
Het verschil tussen zomereik en wintereik kan je makkelijk onthouden door de volgende stelling, in de zomer draag je een korte broek (bladsteel zomereik kort) en in de winter draag je een lange broek( dus ?) winter eik heeft dan een langer steeltje.
Veelvoorkomend in Europa. Gedijt goed op matig zure grond. Rijk aan gastplanten. Trekt veel vogels aan door de insecten die er overvloedig aanwezig zijn, die door de boom in stand gehouden worden.
De mens heeft wel de wintereik vervangen door de zomereik omdat die laatste meer voordelen opbracht.
3- Linde:
Een grote boom met een gladde, grijze stam, knobbels zeer zelden.
Bladen 6 – 12 cm lang, hartvormig, met toegespitste top.
Zweefbladen dragen eerst kleine schermen geelachtig witte bloemen, later groepen klein, sterk geribde, houtige nootjes, beide aan de onderzijde.
Bloeit juni, draagt vrucht juli- september.
Inheems in Centraal- en Zuid-Europa; in meer noordelijke gebieden zeer veel aangeplant langs wegen.
4- Beuk:
Een grote boom, niet inheems werd door de mens ingevoerd vanuit missen Europa, naar het westen.
Bladen eivormig met gepunte einden en golvende rand, erg opvallend helder groen als ze jong zijn.
Mannelijke bloemen in matgele katjes, vrouwelijk in paren, groen, beide verschijnen tegelijk met de bladen op dezelfde boom.
Het stekelige napje (notendopje) breekt in vier klepjes open waardoor glimmend bruine driehoekige nootjes – de beukennoten – zichtbaar worden.
Beukenbossen komen vooral veel voor op kalkhoudende grond, ook op goed gedraineerd terrein, wortels groeien zeer oppervlakkig en staat niet graag met zijn wortels in het water.
Bij wind of storm kan een beuk makkelijk omwaaien.
Bloeit in mei, draagt vrucht september – oktober.
5- Berk:
Schors glad, zilverachtig wit en afschilferend met ruitvormige vlekken.
Kleinere takken hangend.
Mannelijke katjes in groepjes, in de winter bruinachtig, geel met stuifmeel in de lente, vrouwelijke katjes grijsgroen in de winter, bruinachtig grijs in de lente, beide op dezelfde boom (eenhuizig).
Zeer veel vruchtjes met twee vleugels.
Groeit in vrijwel geheel Europa op zure grond.
Bloeit katjes april – mei, draagt vrucht in juli – augustus.
6- Tamme kastanje:
Hoogte 20 – 30 m. Bladverliezend, In het begin kegelvormige kroon,
wordt met de jaren ronder of breder zuilvormig.
Gladde, grijze schors krijgt spiraalvormige groeven. Lancetvormige bladeren, 15 – 20 cm lang, worden in de herfst geel.
Bloeit midden in de zomer. Mannelijke katjes roomwit, lang en rechtopstaand.
Vrouwelijke bloemen groenig. Vruchten bestaan uit grote, stekelige, groene bolsters met 1 – 3 noten. Noten zijn eetbaar en smakelijk.
Komt van nature voor in het Middellandse Zeegebied. Hier word hij aangeplant. Heeft graag zure grond.
7- Wilde of paardenkastanje:
Hoogte 20 – 35m. Bladverliezend, Indrukwekkende boom met brede ronde kroon, grote samengestelde bladeren en schitterende kaarsen. Wordt sinds de 18eeuw gezien als sierboom.
Geschubde schors roodbruin of donker grijsbruin. Heeft in de winter grote kleverige bladknoppen, tot 3,5 cm lang.
Handvormig samengestelde bladeren met 5 – 7 blaadjes zonder steel, die aan het uiteinde breed uitlopen, elk tot 25cm lang.
Bloemen en vruchten: Bloeiwijze bestaat uit opvallende witte opstaande pluimen (kaarsen, tot 30cm lang met 40cm of meer bloemen) die in mei opengaan. De bloemen ruiken naar honing en deze verkleuren (rood) na bevruchting meestal door honigbijen.
Ronde stekelige vruchten bevatten 1 – 3 glimmende bruine zaden (kastanjes), 3 – 5 cm groot. Wilde kastanjes zijn niet eetbaar.
8- Hazelaar.
Een struik of kleine boom met omhooggroeiende takken.
Bladen vrijwel rond. Vruchten groeien in groene, klokvormige omhulsels met gerafelde randen.
Mannelijke katjes lang en geel in hangende groepjes, ontstaan reeds in de late herfst.
Vrouwelijke bloemen met nietige rode stempels, verschijnen juist nadat de mannelijke katjes hun stuifmeel hebben.
De hazelaar bloeit van januari tot april en draagt vrucht in september – oktober.
Habitat, heggen, bossen en in tuinen in geheel Europa.
9- Okkernoot.
Hoogte 15 – 25m. Bladverliezend. Ronde kroon met symmetrisch groeiende takken.
De aanvankelijke gladde, glimmend grijze schors, wordt met de jaren diepgegroefd.
Leerachtige, geurige bladeren, veervormig samengesteld met 5 – 9 ovale blaadjes, 20 cm lang.
Bloeit in mei – juni: Mannelijke katjes 5 – 10 cm lang, verschijnen aan de uiteinde van de nieuwe scheuten; vrouwelijke katjes zitten in groepjes op het oude hout.
De ronde vruchten bestaan uit een dik, groen en vlezig omhulsel met daarin een grote noot, 4 – 5 cm lang, die heerlijk smaakt.
Habitat, komt van nature voor in bepaalde delen van Azië en Zuidoost-Europa.
Groeit in bossen. Wordt sinds lange tijd in Europa aangeplant en is daardoor in veel gebieden ingeburgerd geraakt.
Vormt voedselbron voor de larven van een aantal motsoorten, nacht vlinder, waaronder de Nachtpauwoog en de Bastaardsatijnvlinder,
De noten worden door grote vogels zoals de Roek, gegeten.
10- Wilg.
Hoogte, middelgrote boom, vaak geknot.
Katjes verschijnen tegelijk met bladen, mannelijke katjes geel, vrouwelijke katjes groen, later met zaad wit en donzig, op aparte bomen (tweehuizig).
Bladen 5 – 10 maal breedte, onder en boven zilverachtig behaard, op rechtopgroeiende takken.
Moet geregeld geknot worden anders kunnen takken afscheuren.
Bloeit, katjes in april – mei en draagt zaad in juni. Afzonderlijke mannelijke en vrouwelijke bomen.
Vrouwelijke katjes zijn 3 – 4 cm lang, mannelijke katjes 4 – 5 cm lang. De wollige zaadjes aan de vrouwelijke katjes zijn in juli rijp.
Vooral bestoven door insecten, maar ook door de wind.
Habitat, Europa, langs rivieren en beekjes en op andere vochtige plaatsen.
11- Vuilboompje ( Sporkehout).
Hoogte, een struik of kleine boom, Takken zonder dorens met verspreide bladen en twijgen.
Bloeit, mei – juni, kleine bloempjes, groenachtig wit, alleenstaand, of in paren in de bladoksels.
De bladeren zijn gekend om hun mooie gele en roodbruine herfstkleuren.
Vrucht in juli – november ronde zwarte steenvruchten, alleenstaand of in paren, groeien op steeltjes in de bladoksels, eerst geel, later rood, daarna zwart.
De bloempjes worden flink bezocht door de bijen in de lente en in de herfst zijn het de vogels die de steenvruchten waarderen.
Habitat, vochtige heide en in moerassen, vochtige open bossen door vrijwel geheel Europa, behalve het uiterste noorden en zuiden.
Wordt vervolgd.