Get Adobe Flash player

Inleiding planten

De Eerste Planten.

In het allereerste begin ” twee miljard jaren geleden” was onze wereld slechts een snel ronddraaiende bal van gesmolten materiaal.

Toen de draaiende bal aan de buitenkant begon af te koelen, verhardde, zij tot graniet.

Het werd geen harde gladde bal.

Er waren grote gaten in, en hoge bergtoppen strekten zich uit naar de hemel.

In die dagen was onze planeet omgeven door dikke wolken, die de zonnestralen tegenhielden.

Maar toen het gesteente afkoelde, begon er regen te vallen.

Je kunt je niet voorstellen, hoe hard het wel regende.

Het ene regenjaar volgde op het andere en dat ging steeds maar door. De hevige en voortdurende regens vulden de bekkens en de diepe valleien van de aarde en zo ontstonden de oceanen, de zeeën en rivieren.

Onze wereld was toen een landschap van kale stenen, een gerimpelde stenen bal, en de enige geluiden werden veroorzaakt door de regen, de wind en de grote ontploffingen die in het binnenste van onze planeet plaats vonden.

Maar er was water en dat maakte een groot verschil.

Want het was in deze oceanen, dat 500 miljoen jaar geleden onze eerste planten ontstonden.

Het waren slechts dunne groene algen, die in het water ronddreven.

Ze voedden zich met de kracht van de zon. Maar door de eeuwen heen veranderden sommige van deze kleine groene plantencellen zich in zeewieren met lange stengels en heen en weer golvende takjes.

Er groeide niets op het land. Maar de zeeën sloegen met grote golven tegen de kusten.

Ze stortten zich in de openingen, die door aardbevingen en vulkanische uitbarstingen gemaakt waren en vulden deze met water.

Daarop werd het water er weer uitgedreven door dezelfde soort veranderingen in de aardkorst.

Soms verdampte de zon het zeewater op, dat moerassen achterliet en zelfs droog land.

Het water liet planten achter, die op de een of andere manier meer en meer geleerd hadden op het land te leven.

We weten niet veel van deze landplanten, maar ze moeten nauw verwant zijn geweest aan de hogere zeewieren. Misschien waren het zeewieren, die wortels ontwikkelden, die sterk genoeg waren om zich vast te hechten op de ondiepe plaatsen aan de rand van de zeeën.

De wortels drongen in de aarde en verhinderden aldus, dat de golven de planten weer in het water terugsleepten.

Het is maar goed, dat deze vroegere planten leerden op het land te leven.

Zonder hen zou er geen leven op aarde zijn. De planten hielpen teelaarde te maken uit de verbrokkelde gesteenten.

Ze zorgden er voor, dat de teelaarde niet door de wind en de regen werd meegevoerd.

Maar het belangrijkste is, dat ze voor voedsel en daarom in het leven voorzagen van alle dieren.

Ons land was onbegroeid totdat de eerste planten begonnen te leven.

Hoe werden die over de gehele wereld verspreid?

Zaden reizen. De planten of bomen, die langs rivieren en rivieroevers groeien, werpen hun zaden in het water.

Het water voert ze mee tot ze op een andere plaats aan land worden gespoeld.

Zaden die op de grond vallen, worden door de regen weggevoerd naar een andere plaats, waar ze ontkiemen en groeien.

De wind helpt ook mee. Sommige zaadjes zijn zo licht, dat ze bij het minste zuchtje met het stof opgewaaid worden.

Andere hebben vleugeltjes, die hen op de wind helpen wegzeilen.

Het doosje van de wolfsmelk opent zich onder het vallen en honderden zaadjes, voorzien van zijde-achtige veertjes, drijven op de wind weg.

De esdoorn heeft twee zaadjes die aan elkaar gegroeid zijn, met aan iedere zijde een plat groen vleugeltje.

De gele paardbloem verandert in wit pluis met zwarte zaadjes, die met het lichtste windje meegevoerd worden.

Vele noten en dat zijn ook zaden zijn rond. Ze kunnen rollen. Waar ze blijven liggen, kan een andere notenboom opgroeien.

Sommige zaadjes reizen mee op de huid van dieren of aan de kleren van mensen. Ze zijn bedekt met klissen.

Ze blijven aan de huid van een dier hangen, of aan de poten van vogels en reizen daarheen, waarheen het dier gaat.

Gaaien hebben al vele eiken bomen geplant. Deze vogel steelt graag en hij verbergt allerlei dingen. Hij verbergt dikwijls eikels en vergeet ze op te graven.

Veel planten, die nu in de Verenigde Staten groeien, kwamen uit andere landen.

Sommige planten, afkomstig uit Europa, begonnen in Amerika in het wild te leven, omdat de zaden aan de schoenen van zeelieden waren blijven vastzitten, of in de stoffige vouwen van valiezen van mensen, die zich daar gingen vestigen.

Natuurlijk komen sommige zaden niet bij toeval in Amerika.

De Amerikanen kopen ze in andere landen, dus ook in ons land. De zaden reizen per post.

Een feit is , dat zaden willen groeien. Als er een theelepeltje modder in een spleet of op een rots aanwezig is, dan zal een zaadje dat gewoonlijk vinden.

Waardoor ontstaat kleur ?

Wat maakt een boterbloem geel ?

Wat maakt en radijs rood en het varkenskruid groen ?

De redenen zijn verschillend voor bijna iedere andere kleur.

De kleur die we in de natuur het meest zien, is groen.

Al het groen in bladeren en planten komt van een scheikundige stof, genaamd chlorofyl.

Het wordt over het algemeen genomen alleen bij licht gevormd.

Groene planten hebben de zon nodig om groen te zijn.

Er zijn twee kleurstoffen, die de gele kleur maken.

Een er van , carotine, is dezelfde kleur geel als die van de gele wortel.

De andere kleurstof is xantofiel. Het is dat geel, dat gevonden wordt in de dooier van een ei en in de veren van een kanarie.

Bijna alles, dat je in de natuur ziet en dat geel is, bevat een van deze twee kleurstoffen.

Anthocyanin is de naam van de kleurstof die ons het rood geeft van de bosbes, de papaver en van de euphorbia.

Maar deze zelfde kleurstof veroorzaakt het blauw en het paars van de druif en van het viooltje.

Anthocyanin-kleurstof zit in het sap van de planten. Als het sap zuur is, is de kleur rood.

Als het sap niet zuur is, maar alkalisch, is de kleur blauw of paars.

Deze drie kleurstoffen met hun moeilijke namen zijn de oorzaak, dat de bladeren van de bomen in de herfst donkere kleuren krijgen.

Sommige bomen, zoals de berk en de hop, worden geel.

Carotine en xantofiel zijn steeds in de bladeren. In de zomer kun je dat niet zien, omdat er groen overheen zit.

Wanneer het kouder wordt, gaat het groen van de chlorofiel er langzaam af en zie je de gele kleurstof te voorschijnkomen.

Sommige bomen, zoals de eik en de esdoorn, worden rood.

In de herfst kleurt de anthocyanin het sap van ieder blad helder rood of diep-paars.