Planten – voorjaarsbloeiers.
Weilanden vol wilde bloemen in bloei zijn het romantische ideaal voor liefhebbers van het platteland. Maar als er in de akkerbouw niet zo veel onkruidbestrijdingsmiddelen gebruikt zouden worden, zou de verscheidenheid aan wilde bloemen en planten in de bermen veel groter zijn.
Er is zonder twijfel veel verloren gegaan in het leefgebied van wilde bloemen, maar de vooruitzichten zijn onlangs verbeterd.
Milieuactivisten wezen landbouwers op het belang van biodiversiteit en hun aandeel daarin, lokale overheden en boeren hebben inmiddels actie ondernomen. Het streven is om het platteland ook buiten de natuurgebieden te herstellen.
Insecten bestuiven bloemen en planten, want ze hebben mekaar nodig, maar wat zijn planten eigenlijk?
Wanneer we het willen hebben over planten, moeten we eerst duidelijk maken wat we onder planten verstaan.
Wel de meeste planten bestaan uit een wortel, een stengel en bladeren.
Levensloop van zaadplanten.
De bloei is slechts een deel van het leven van een zaadplant. De cyclus begint met het zaad, dan volgt de zaailing, daarna groeit de plant naar het punt waarop het bloemen krijgt en vervolgens vruchten die loslaten, zodat de cyclus weer opnieuw begint.
Er is veel variatie in de grootte van zaden. Sommige zaden kunnen lange tijd overleven, terwijl andere heel snel tot ontkieming moeten komen.
Iedere plant produceert een groot aantal zaden, maar slechts een paar daarvan ontkiemen en nog minder groeien uit tot bloem.
In ieder levensstadium is een plant kwetsbaar voor bijvoorbeeld weersomstandigheden, onbedoelde vernietiging en dieren.
De wortels van een zaailing ontwikkelen zich voordat de bladeren zich ontwikkelen.
Bloemplanten kunnen in twee hoofdgroepen worden verdeeld afhankelijk van hoe de bladen of de zaden zich ontwikkelen.
Eézaadlobbigen hebben maar één beginblad, terwijl tweezaadlobbigen er twee hebben.
Wanneer het beginblad de functie van beschermer en verzorger van het zich ontwikkelende zaadje heeft volbracht, verwelkt het en wordt het vervangen door echte bladeren. De secundaire wortels ontwikkelen zich vanuit de hoofdwortels om zo een intrigerend netwerk te vormen waarmee vocht en voedingsstoffen uit de grond worden gehaald.
Energie van zonlicht wordt door chlorofyl, het groene pigment in de blaadjes, omgezet in koolhydraten, cellulose en zetmeel.
De gehele groei is mogelijk door het zetmeel in de bladeren.
Pas als de plant groot genoeg is, zal hij gaan bloeien. De bloem bestaat uit kelkbladeren die de bloemkelk vormen, hierin zitten de kroonbladeren.
Soms zijn de kernbladeren en de kroonbladeren niet duidelijk te onderscheiden, de bladeren worden dan samen het bloemdek genoemd.
Binnen de bloemkelk bevinden zich de stuifmeel producerende meeldraden, de mannelijke onderdelen van de bloemen. De vrouwelijke delen zijn de vruchtbeginselen, elk met een of meer stuifmeel ontvankelijke zaadknoppen, meestal op een steel.
Zaden ontstaan in het vruchtbeginsel, waarna ze rijpen en zich tot fruit ontwikkelen. Ze kunnen sappig zijn of droog.
De bloemen die het kortst leven zijn de éénjarige.
Tweejarigen ontkiemen in het eerste jaar, overleven de winter, gaan in het tweede jaar bloeien, laten hun zaden los en gaan dan dood.
Meerjarigen bloeien elk jaar, onder of boven de grond waarbij ze de winter doorstaan.
Wat hebben planten nodig om te groeien:
- De zon.
- Water
- Voeding uit de bodem of uit de grond.
Planten maken onder invloed van zonlicht, co2 uit de lucht en water uit de bodem, suikers en zuurstof.
Het zijn dus echte kleine fabriekjes.
Er bestaan nu heel wat plantensoorten, maar wij gaan ons hier meer toespitsen op de wilde planten of zoals de mens spreekt over onkruid.
Onkruid wil in feite zeggen geen kruid, maar dit is in feite een verkeerde uitdrukking, want deze planten zijn wel waardevol.
Al onze tuinplanten zijn afkomstig van onze wilde planten of onkruiden.
Planten worden, net als andere organismes, onderverdeeld in taxonomische ( oh wat een moeilijk woord, google dit maar eens ) groepen, waarvan de belangrijkste zijn: de klasse, de orde, de familie en de soort.
Naast de gewone Nederlandse naam heeft de plant ook een wetenschappelijke naam.
De wetenschappelijke naam bestaat uit twee delen: de eerste is de genus
(geslachtsnaam) en de tweede, de soort naam.
Nu volgt er een lijst van plantjes die we de voorjaarsbloeiers noemen.
Onder voorjaarsbloeiers vind je vaak bolgewassen.
De bol zorgt voor het voedsel van de plant waardoor deze een voorsprong heeft op andere bloeiers.
Het sneeuwklokje.
komt vaak als eerste uit in januari en soms ook wel vroeger, maar dit is ongunstig daar er nog geen insecten vliegen.
Dit bolgewas verspreidt zich vanzelf vegetatief.
Krokussen.
Iets later in februari tot maart volgen de krokussen. De krokus bloeit in verschillende kleuren van paars over geel, roos en wit en staat het liefst in de zon tot de halfschaduw.
De krokus bloeit onder invloed van de zon en sluit zodra het donker wordt.
Madeliefje.
Madeliefje Bellis perennis, een van de vroegst bloeiende overblijvende voorjaarsbloeiers die heel het jaar door in bloei kan aangetroffen worden zolang het niet vriest.
Bellis betekent mooi, lief en perennis duidt op overblijvend.
De bloemen en bloembladeren zijn eetbaar en worden medicinaal gebruikt bij griep en hoest.
De plant staat op alle gronden op een zonnige standplaats en is een typische graslandplant in gazons, weiden en wegbermen.
Met de bloemen kan men slingers vlechten.
De bladeren staan in een wortel-rozet tegen de grond aangedrukt waardoor ze een maaibeurt in de tuin vaak overleven.
De plant breidt uit door uitlopers en kan zo grote oppervlakten bedekken.
Narcis.
Van zodra de narcis bovenkomt en zijn trompet de kop opsteekt, weet je dat de lente in aantocht is. Paasbloem.
Narcissen bloeien van februari tot mei en worden veel gekweekt ook als stinzenplant.
Een stinze is een stenen gebouw of kasteel.
De gekweekte vorm wordt vaak verwilderd aangetroffen.
De wilde narcis is een bolgewas uit de narcisfamilie en staat op de rode lijst dus bedreigd. Ze komt voor op zonnig tot licht beschaduwde plaatsen waar het vrij nat tot matig vochtig is en de bodem voedselrijk tot neutraal is.
De wilde narcis vind je in België in de vallei van de Holzwarche dit is natura 2000 gebied in de provincie Luik in de buurt van Rocherath en in het dal van de Hohnbach, een zijrivier van de Geul ten noorden van de Hoge Venen in Kelmis.
Narcissen vermeerderen ook vanzelf maar na de bloei mag je de bladeren niet te vroeg afknippen. Het blad zorgt voor de vorming van de nieuwe bol voor volgend jaar.
De Tulp.
Een van de gekendste bloembollen is de tulp die van eind maart tot april bloeit. Er zijn wel 8.000 verschillende soorten tulpen in veel diverse kleuren alleen de blauwe kleur ontbreekt.
Tulpen kan je 2 tot 3 jaar in de bodem laten zitten en zullen terug bloeien maar de bloem wordt elk jaar kleiner.
Botanische tulpen blijven laag tegen de grond en bloeien ook met kleinere bloemen en verwilderen.
De tulp is een typische stinzenplant en komt oorspronkelijk uit de hooglanden van Turkije.
In de 17 de eeuw zorgde ze voor een echte tulpengekte, er werden fortuinen neergeteld voor één enkele bol.
Blauwe druifjes.
De Blauwe druifjes muscari uit de aspergefamilie lijken wel op een miniatuur hyacint. De bloemen staan heel dicht op elkaar en zijn bijna bolvormig en meestal blauw maar soms ook helemaal wit van kleur. Blauwe druifjes zijn bijzonder goed bestand tegen de kou en kunnen al bloeien in februari maar de gangbare bloeiperiode is van maart tot mei afhankelijk van de soort.
Ze vragen niet veel verzorging en je kan ze bijna overal planten en ze vermenigvuldigen zich gemakkelijk waardoor je ze jaar na jaar steeds meer zult zien verschijnen.
Ze verspreiden ook een lekkere geur wat hen ook aantrekkelijk maakt voor bijen en hommels.
De bosanemoon.
De bosanemoon is een vaste plant uit de ranonkelfamilie. Het is een geofyt met een wortelstok waarop de bladeren groeien in meestal grote groepen. Een geofyt is een plant die een ongunstige periode overbrugt als wortelstok, bol of knol.
De bloeistengels dragen meestal maar 1 bloem die half knikkend tot rechtopstaand is en meestal wit tot roze of paars aan de onderzijde.
De zaden die mierenbroodjes hebben, een eiwitrijk aanhangsel worden door de mieren verspreid.
De bosanemoon bloeit van maart tot mei in eiken- en beukenbossen op een klei tot leemhoudende bodem die sterk humusrijk is.
Daslook.
De daslook is een plant uit de narcisfamilie die vrij algemeen als ondergroei vroeg op het jaar in beukenbossen bloeit.
Hij groeit van april tot juni in schaduwrijke loofbossen met kalkrijke ondergrond. Ook komt hij als stinzenplant voor op kasteeldomeinen.
Het blad geurt naar look en is eetbaar evenals de bloem. Het blad wordt gebruikt in pesto. De honing van daslook wordt in Hongarije gewonnen en als bijzonderheid verkocht.
Viooltje.
Maarts viooltje- donkersporig viooltje-bleeksporig viooltje
Wortelstok met kruipende uitlopers en bladeren die groeien in rozet. Het is een halfschaduwplant van voedselrijke bodems.
De bloem geeft nectar aan vroege vlinders.
Uit de bloem wordt ook viooltjesolie bereid voor parfum.
Zaden worden verspreid door mieren via mierenbroodjes.
Speenkruid.
Speenkruid is een voorjaarsbloeier die behoort tot de ranonkelfamilie. De naam speenkruid is volgens sommigen afgeleid van de vorm van de knollen die op kleine speentjes lijken.
Speen is een oude benaming voor aambeien en speenkruid werd vroeger gebruikt om aambeien te genezen.
Speenkruid groeit bij voorkeur in de schaduw van loofbossen op vochtige bodem en vormt vaak een bloementapijt. Voor de plant bloeit kan je de jonge blaadjes rauw of in warme gerechten gebruiken. Na de bloei bevat de plant teveel giftige stoffen in de bladeren dus laat je de plant beter staan.
De okselknolletjes kan je in azijn opleggen en kan je eten als kappertjes.
Stengelloze sleutelbloem.
De stengelloze sleutelbloem.Tot 20cm hoog. De bundelvormende, harige, overblijvende plant.
De bladeren zijn ovaal en kegelvormig, tot 12cm lang en vormen een rozet. De prachtige lichtgele bloemen zijn 20 – 30mm in doorsnede en hebben 5 lobben.
Deze soort is één van de stamouders van de tuinprimula. Hij bloeit zeer vroeg van februari tot april met licht gele bloemen die direct aan het bladrozet ontspringen. De plant staat op de rode lijst en is dus zeldzaam.
De sleutelbloem is voor de honingbij, hommels en vlinders met een lange slurf vb. citroenvlinder en kleine vos die al even zeldzaam wordt een aantrekkelijke plant, daar deze soort reeds vroeg in het voorjaar reeds pollen levert. Vandaar ook de naamgeving primula (eerst).
Slanke sleutelbloem.
De slanke sleutelbloem vind je op licht beschaduwde of zonnige plekken op een vochtige tot vrij natte kalkhoudende bodem in loof- en naaldbossen, hakhout en bronbossen.
De plant bloeit van maart tot mei met zacht geurende bleekgele bloemen.
Groeit eveneens als stinzenplant.
De sleutelbloem is populair bij, feeën en elfen. En de plant wordt medicinaal gebruikt bij hoest. De jonge bladeren werden vroeger als salade en in de soep gebruikt.
Dotterbloem.
De dotterbloem Caltha palustris is een vaste plant uit de ranonkelfamilie. De plant heeft een rond tot niervormig blad die 30 tot 45 cm hoog wordt. Hij staat langs de randen van de sloten in de volle zon tot de halfschaduw.
De bloeiperiode loopt van maart tot april.
De 4 cm grote bloem telt 5 tot 8 gele bloemdekbladen en heeft veel meeldraden. De bloem, die voor ons egaal geel is, bezit in het Uv-spectrum een sterk absorberend hart, dat insecten als donker waarnemen, waardoor ze gelokt worden.
De onderste bladeren zijn lang gesteeld en de bloemstengel is glad en hol. Zaden blijven drijven waardoor de plant zich gemakkelijk langs de oevers van beken en sloten verspreidt.
Vee mijdt de licht giftige plant.
De bloemen worden door vliegen, kevers en bijen bezocht.
De plant komt niet voor in brak (zout) water.
De bloemknoppen worden in Duitsland in azijn gelegd en ter vervanging van kappertjes gebruikt.
Pinksterbloem.
De pinksterbloem Cardamine pratensis is een bloem uit de kruisbloemenfamilie die groeit in nat tot vochtig, matig voedselrijk grasland dat niet bemest wordt.
Maar evengoed tref je hem aan in loofbossen en moerassen.
De bloeiperiode loopt van april tot juni.
De bladeren zijn groen en ongeveer 15cm en de bloem kleurt lilaroze.
De bloem bloeit als de eerste pinken (kalveren) de weide ingaan.
Ondanks zijn naam bloeit de plant voor pinksteren, in april is meestal het hoogtepunt het beginnende voorjaar.
Pinksterbloemen vormen de waardplant voor het oranje tipje. ( dagvlinder)
Longkruid.
Longkruid Pulmonaria behoort tot de ruwbladigenfamilie en is te vinden in niet te donkere loofbossen op vochthoudende maar niet te natte en voedselrijke bodem vooral in de halfschaduw.
Het is een door de bijen geliefde vaste plant.
Het is een medicinaal plant die slijmoplossende eigenschappen heeft.
De bloeitijd loopt van april tot mei met eerst roze dan violet en tenslotte blauwe bloemen.
Wilde kievitsbloem.
Wilde kievitsbloem Fritillaria meleagris was in België in het wild uitgestorven tot na 122 jaar de plant werd herontdekt in hooiland aan de Leie in april 2021.
Bolgewas met hangende klokvormige bloem paars geblokt tot dambordachtig gevlekt.
De plant doet er 8 jaar over om van zaad in bloei te komen. De zaden zijn relatief groot en verspreiden zich drijvend op het water. Voor de verspreiding is het zaad afhankelijk van overstromingen en hoge waterstand in de winter.
Kievitsbloem is een stinzenplant en wordt vaak gekweekt in tuinen van waaruit de plant verwilderd.
Kleine hoefblad.
Klein hoefblad Tussilago farfara is een composiet met goudgele bloemen op geschubde stengels. De bloemen verschijnen in de vroege lente voor het hoefijzervormig blad dat vanonder grijsviltig behaard is.
Algemeen vind je hem op vochtig kalkrijke maar humusarme kleibodem en ook als pionier in verstoorde wegbermen, langs sloten en in onkruidruigten.
De bladeren hebben een slijmoplossende werking en worden al eeuwen in hoestdrankjes verwerkt. De Latijnse naam Tussilago farfara verwijst hier naar (hoest).
Wildemanskruid.
Wildemanskruid Pulsatilla vulgaris is een bladverliezende, polvormende vaste plant die heel vroeg op het jaar bloeit en behoort tot de ranonkelfamilie. De groen opvallende bladeren verschijnen pas na de bloei en zijn zeer giftig. De kleur van de bloemen gaat van violet blauw over roze, rood tot wit en de bloem is klokvormig.
Het is een kalk minnende plant die inheems is maar nu zo goed als uitgestorven is in het wild. Je treft hem wel vaak aan in tuinen, in de zon tot de halfschaduw.
Na de bloei geeft de plant decoratieve pluizen (vruchten) die door de wind verspreid worden. De geveerde bladeren zijn fel behaard en decoratief tot in de late herfst.
Kleine maagdenpalm.
Kleine maagdenpalm vinca minor is een wintergroene bodembedekker die inheems is maar zelden in het wild voorkomt. Hij behoort zowel tot de heesters als tot de vaste planten.
Liefst staat hij op een beschaduwde vocht doorlatende grond. Hij verdraagt wel zon maar geen hete middagzon en in diepe schaduw geeft hij weinig bloemen.
De plant wordt zelden hoger dan 15-20cm met dunne bijna niet houtige stengels die ten dele kruipen en wortelen op de knopen.
De bloemen zijn blauw en alleenstaand in de bladoksels. De bloem behoort toe aan de magiërs en de dichters en vormde een bestanddeel van een middeleeuws liefdesdrankje. Het is ook een geneeskrachtige plant die o.a. bloeddrukverlagend werkt.
De plant vraagt weinig onderhoud en herstelt goed na beschadigingen en verdraagt goed bedekking door afgevallen bladeren.
Vinca major grote maagdenpalm is meer opgaand en bloeit eveneens van maart tot juni en is ook matig winterhard.
Forsythia.
Forsythia Chinees klokje is een struik uit de olijffamilie die begin maart bloeit.
Hij valt vroeg in het voorjaar op door de gele bloemen die op het meerjarig hout bloeien.
Dus kan je best maar de helft van de struik snoeien indien je bloei wenst. Het chinees klokje wordt als waardplant door de bastaardsatijnvlinder en de splinterstreep gebruikt. ( Nacht vlinders)
Een koude periode bevordert de bloei.
Sleedoorn.
Sleedoorn Prunus spinosa is een zeer vroegbloeiende struik.
De bloemen verschijnen ruim voor de struik in blad komt, hierdoor lijkt hij zeer rijk aan bloemen. Hij bloeit van maart tot april.
Draagt een steenvrucht die aanvankelijk blauwgroen is en later blauwzwart wordt en sterk berijpt oogt. Het vruchtvlees is eetbaar en rijk aan looistoffen maar niet echt lekker voor dat de eerste vorst er overheen is gegaan. Nadien smaken de bessen friszuur en vanaf oktober zijn deze rijp. De sleedoorn vind je op vochtige voedselrijke en kalkhoudende grond in heggen en aan bosranden en op lichte plekken in loofbossen. Op droge graslanden vestigt de sleedoorn zich zeer snel als pionier van zodra beweiding gestaakt wordt. Hij vermenigvuldigt zich niet alleen door zaad maar ook uit wortelopslag, zo dringt hij de kruidachtige vegetatie sterk terug.
In het cultuurlandschap is sleedoorn een waardevolle soort die aan vele kleine dieren voedsel en beschutting biedt. Door overvloedige bloemendracht is deze bloem ondanks de geringe nectar en stuifmeelgift per bloem toch aantrekkelijk voor bijen en hommels.
Sleedoorn is ook de waardplant van de rupsen van de zeldzame sleedoornpage en nog zeldzamere koningspage. Je kan er de eitjes opsporen in de winter en bevinden zich op 2 jarige struik en in de oksel van een tak zuidoostelijk gericht.
Vogels bouwen graag hun nesten tussen de warrige takken en in het late najaar oogsten lijsters de rijpe vruchten.
Een deel blijft in de winter aan de struik hangen voor de terugkerende zomergasten.
De vrucht wordt gebruikt als smaakmaker in brandewijn en likeur en verder kan er sap en compote van gemaakt worden nadat de vruchten eerst in de diepvriezer gestoken worden waardoor ze hun wrange smaak verliezen.
Amerikaans krentenboompje.
Amerikaans krentenboompje Amelanchier lamarckii is een bladverliezende struik die graag in de volle zon staat. D
De jonge scheuten zijn zijdeachtig behaard en in de herfst verkleurd het blad fel geel tot karmijnrood.
De bloemen verschijnen gelijktijdig met het blad met verschillende bijeen in overhangende trossen.
De bloeitijd is van april tot mei en geeft typische appelvruchten van 1cm dik. Bij rijpheid worden deze dieppaars tot blauwzwart berijpt en zijn eetbaar en zeer smakelijk. De vruchten zijn rijp vanaf juni en rijk aan vit A en smaken een beetje naar appel en zijn ook in trek bij verschillende zangvogels.
De struik houdt van vrij vochtige tot droge zure grond aan bosranden en in houtwallen.
Het Amerikaans krentenboompje komt uit het oosten van Noord Amerika maar komt daar niet meer voor.
Sinds de 19de eeuw als sierstruik in Europa aangeplant en verwilderd.
Europese krentenboompje.
Het Europese krentenboompje Amelanchier ovalis is een 1 tot 4m hoge struik uit de rozenfamilie en is de enige in zijn soort die van nature in Europa voorkomt.
Het is een belangrijke voedsel- en nestelstruik voor vogels.
De vruchten oefenen een grote aantrekkingskracht op hen uit en op hun beurt dragen de vogels bij in de verspreiding van de struik (vnl lijsters).
De grote wijd uitgespreide bloemen springen voor het ontluiken van de bladeren zeker in het oog.
Door de vroege bloei is deze struik die van kalkrijke grond houdt een belangrijke voedselbron voor verschillende insecten in het voorjaar vooral voor bijen.
Wordt vervolgd.